Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8348

Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302786/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Haarlem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 september 2002, het bestemmingsplan "Droste/Thorbeckekwartier" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 maart 2003, kenmerk 2002-43232, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 1 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. J.A. Quispel-Veraart, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Appellante is - zonder bericht van afwezigheid - niet verschenen.


Uitspraak

200302786/1. Datum uitspraak: 19 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: De stichting “Stichting Landschap, Architectuur en Stedenbouw”, gevestigd te Haarlem, appellante, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Haarlem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 september 2002, het bestemmingsplan "Droste/Thorbeckekwartier" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 maart 2003, kenmerk 2002-43232, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 1 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. J.A. Quispel-Veraart, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Appellante is - zonder bericht van afwezigheid - niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tegen het plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij het college van gedeputeerde staten. Dit is slechts anders voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest bedenkingen in te brengen. 2.2. De Afdeling stelt vast dat de termijn voor het indienen van bedenkingen afliep op 28 november 2002. Appellante stelt dat zij het poststuk met de bedenkingen op 28 november 2002 omstreeks 22.00 in de brievenbus van het provinciehuis heeft gedeponeerd. De bedenkingen zijn op 2 december 2002 geregistreerd als inkomend poststuk op het provinciehuis. Door haar bedenkingen op bovengenoemde wijze te bezorgen op het provinciehuis heeft appellante het risico genomen dat achteraf niet meer vastgesteld kon worden op welk tijdstip de bedenkingen zijn ingediend. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij haar bedenkingen tijdig heeft ingediend. Haar stelling dat het op het provinciehuis voorkomt dat de poststukken pas daags na de indiening van een registratiedatum worden voorzien, doet hieraan niet af. 2.3. Gelet op het vorenstaande moet het ervoor worden gehouden dat appellante niet binnen de in artikel 27, eerste lid, in samenhang met artikel 26 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven termijn van vier weken bedenkingen heeft ingediend bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Aangezien het plan is goedgekeurd en niet is gebleken dat appellante redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig bedenkingen in te brengen, kan appellante in verband met het voorgaande aan artikel 28, zevende lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geen recht tot het instellen van beroep ontlenen, zodat het beroep van appellante niet-ontvankelijk is. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. R. H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Lauwaars w.g. Langeveld Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003 317-459.